Waarom we ons gevoel zo vaak bagatelliseren
Hoe komt het toch dat we zo vaak twijfelen aan wat we voelen?
Zodra er iets in ons beweegt — pijn, verdriet, onrust — zijn we er vaak als de kippen bij om het te relativeren.
"Ach, dat voel ik vast niet goed."
"Ik heb het altijd goed gehad."
"Anderen hebben het veel erger dan ik."
"Mijn ouders deden toch hun best."
We schuiven het weg, praten het kleiner, en maken onszelf wijs dat ons gevoel misschien niet ‘legitiem’ genoeg is. Alsof we eerst een stempel van goedkeuring nodig hebben om onszelf serieus te mogen nemen.
Maar elk gevoel dat in jou leeft, heeft bestaansrecht.
Ook als het "dramatisch" is.
Ook als het niet past in andermans verhaal.
Ook als je hoofd zegt dat je het niet zo zwaar hebt gehad.
Je gevoel schreeuwt om erkenning.
Net als een kind dat gevallen is, of bang is voor het monster onder zijn bed.
Het maakt niet uit welk monster jij ziet, of hoe onbenullig het misschien lijkt — het vraagt om jouw aandacht, om jouw geruststelling.
We hebben die erkenning nodig. Van anderen, zeker in het begin. Maar uiteindelijk leren we om het onszelf te geven.
Niet door gevoelens weg te duwen of te vergelijken, maar door erbij te blijven. Door te luisteren. Door te zeggen: "Ik zie je. Je mag er zijn."
Want door je gevoel weg te duwen, duw je ook jezelf weg.
En precies dáár begint het afstand nemen van je eigen waarheid.
Het erkennen van wat je voelt — zonder oordeel of vergelijking — is een daad van zachtheid. Van thuiskomen.
Je hoeft jezelf niet uit te leggen of te bewijzen.
Je mag voelen. Omdat jij het voelt. Punt.
Herken jij dit onderwerp? Deel het in een reactie.
Reactie plaatsen
Reacties